Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij [61]vermoeit den HEERE met uw woorden; [62]nog zegt gij: Waarmede [63]vermoeien wij [Hem]? Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, [64]is goed in de ogen des HEEREN, en Hij heeft lust [65]aan zodanigen; of, waar is [66]de God des oordeels? 61. Of, maakt den Heere moede; de zin is: Gij murmureert tegen God, omdat Hij u niet straks verhoorde, zo haast als gij Hem aanroept. Het is menselijkerwijze gesproken. Zie Jes.43:24. 62. Anders: indien gijlieden ziedet. 63. Of, maken wij Hem moede. 64. Dat is, die behaagt den Heere, en hij is Hem aangenaam. Dit besloten zij daaruit, omdat het velen goddelozen welging op aarde en velen vromen kwalijk. Zie Ps.37:1. 65. Aan zulk een volk, dat kwaad doet. 66. Of, de God die straft? Alsof zij zeiden: Hij is verre van van ons, men ziet niet dat Hij lichtelijk straft degenen, die tegen Hem misdoen; derhalve is het tevergeefs dat gij ons met Hem dreigt, willen zij zeggen.